Wanneer er een wijziging wordt aangebracht in de configuratie van een apparaat, activeert Network Configuration Manager onmiddellijk een back-up van dat specifieke apparaat. De geback-upte configuraties worden daarna opgeslagen als incrementele versies. Daardoor ontstaan er verschillende versies van configuratiebestanden voor hetzelfde apparaat. Uit die versies kan de netwerkbeheerder met behulp van Basisconfiguratie in Network Configuration Manager de meest stabiele configuratie kiezen en aanmerken als basisversie. Op die manier kunt u eenvoudig een basisconfiguratie beveiligen en gebruiken tijdens downtimenoodgevallen van het netwerk.
Netwerkbeheerders moeten een basisconfiguratie kiezen op basis van de volgende criteria:
Kortom: de beheerder moet een basisconfiguratie fysiek kiezen die flexibel, stabiel en veelzijdig is. Die taak wordt vereenvoudigd door het gebruik van een basisconfiguratietool of -software, zoals Network Configuration Manager.
Als u een configuratie wilt aanmerken als basisconfiguratieversie, selecteert u de configuratie uit Inventaris en klikt u rechtsboven op het pictogram met de drie punten. Kies Configuratie labelen en selecteer Basis als label om het apparaat mee aan te merken. Zo wordt de geselecteerde versie de basisconfiguratieversie.
Een actieve configuratie is de huidige of recentste configuratieversie op een apparaat. Wijzigingen die worden aangebracht aan een actieve configuratie worden alleen opgeslagen als de configuratie wordt gesynchroniseerd met de opstartconfiguratie of de basisconfiguratie.
Er treedt een actief basisconflict op wanneer de basisconfiguratie van het netwerk niet is gesynchroniseerd met de actieve configuratie. Wanneer er een actief basisconflict optreedt, geeft Network Configuration Manager het conflict onmiddellijk in het rood weer. Als een beheerder de actieve configuratie stabieler vindt dan de basisconfiguratie, kan deze de actieve configuratie labelen als de nieuwe basisconfiguratie. Als de actieve configuratie zich op een belangrijk apparaat bevindt of als de beheerder denkt dat de configuratie het apparaat zal beschadigen en problemen zal veroorzaken, kan deze de eerder gekozen basisconfiguratie uploaden.
Basisconfiguraties fungeren als een mechanisme om op terug te vallen bij noodgevallen. Een beheerder kan onmiddellijk een basisconfiguratie uploaden naar apparaten om ze weer actief te maken. Basisconfiguraties dringen niet alleen de downtime van een apparaat terug, maar geven beheerders ook de tijd om de oorzaak van een netwerkstoring vast te stellen zonder negatieve invloed op de productiviteit.
Basisconfiguraties kunnen worden gelabeld op verschillende apparaten door de best presterende configuratieversie te kiezen voor zowel de actieve als de opstartconfiguratie. Als er een netwerkstoring is, kunnen basisconfiguratieversies naar meerdere netwerkapparaten tegelijk worden geüpload. Het uploaden van een basisconfiguratieversie kan onmiddellijk gebeuren en de downtime kan snel worden gereduceerd voor meer dan duizend netwerkapparaten tegelijkertijd.
De kwaliteit van de netwerkconfiguratie speelt een belangrijke rol bij het vaststellen van de prestaties van netwerkapparaten. Foutieve configuratiewijzigingen leiden vaak tot prestatieproblemen en, in sommige gevallen, zelfs tot zware verliezen. U kunt die problemen vermijden door de configuraties grondig onder de loep te nemen en de nodige wijzigingen aan te brengen om de prestaties te verbeteren.
Wanneer een apparaatconfiguratie vergelijkbaar is met een andere configuratie maar niet dezelfde gewenste output geeft als die configuratie, kan een netwerkbeheerder de kwaliteit van de minder presterende configuratie verbeteren door die te vergelijken met de basisversie van de configuratie. Met behulp van die vergelijking kan een beheerder controleren waar de configuratie kan worden verbeterd.
Zoals hierboven aangegeven, kunnen basisconfiguraties worden gebruikt voor het voorkomen van netwerkproblemen en het verbeteren van de prestaties van bestaande configuraties.